en de overtuiging: 'Ik moet iets nuttigs doen.'
De overtuiging 'Ik moet iets nuttigs doen' is er een die mij geregeld dwarszit. Het blokkeert de weg naar een echt ontspannen leven. Het speelt niet duidelijk op als een concrete gedachte, maar het stuurt mij bij de planning van mijn dag, iets waarmee ik als freelancer met behoorlijk weinig vaste routines of 9-5 kaders, voortdurend bezig ben. Steeds is er een programmaatje dat meedraait op de achtergrond, mijn todo-lijst. Dat is heel mooi en praktisch, maar het gaat bij deze en alle andere overtuigingen in deze serie artikelen om de intensiteit ervan. In hoeverre heeft de overtuiging dat de nuttigheidsfactor zwaar meetelt, een klem op mijn brein?
Zal ik nog even dat artikel typen? Zal ik nog even een taart bakken? De planten water geven? Schone luier! Iemand appen? Mailtjes afhandelen?
Het zijn allemaal taken die gedaan worden, maar zodra ik ze afvink met mijn calvinistische 'eerst werken en dan pas genieten'-houding, dan worden het geen leuke bezigheden meer waarvan je tijdens het doen ook nog kunt genieten. 'Eerst werken, dan genieten' klinkt misschien als redelijk een redelijke voorwaarde waarmee velen rationeel akkoord zullen gaan, maar in feite richt het psychisch behoorlijke schade aan. Het zegt namelijk dat je in principe het genieten moet verdienen. Het gericht zijn op het werken, het nuttig of productief zijn, maakt dat het genieten wordt uitgesteld, tot op een ongedefinieerd nader moment. Wellicht komt dat genieten nooit. Iets doen in je leven omdat je er gewoon zin in hebt, klinkt voor iemand met een calvinistische opvoeding als verwennerij en luxe. Je wilt dingen graag gedaan hebben in plaats van doen. Een kwestie van in het moment leren zijn, een moeilijke kwestie dus, helemaal als je het idee meedraagt dat je nuttig moet zijn.
In de dagelijkse sleur van alledag, waarin je maar een aantal energieke uren te besteden hebt en er aardig wat druk op de ketel is om te presteren in deze prestatiemaatschappij en er bovendien huur of hypotheek moet worden betaald, lijkt het logisch dat je in eerste instantie gericht bent op nut. Maar het gevolg is dat je aan het einde van de dag semi-bewust terugblikt op de dag en alleen uit nut een bevredigd gevoel haalt; 'ik mag er zijn' mits ik iets nuttigs gedaan heb. Als het -god verhoede- blijkt dat ik deze dag niet veel uit mijn vingers heb gekregen, dan heb ik een navenant zelfbeeld: nutteloos en dus waardeloos. Mijn eigenwaarde wordt, net als bij die andere overtuigingen, hieraan opgehangen.
Sommige mensen houden gewoon altijd en eeuwig die bal hoog, slaan zich erdoorheen en uiteindelijk is hun leven voorbij. Dat kan natuurlijk ook. Maar het nadeel is dat je niet vérder komt, dichterbij jezelf, dichterbij ontspanning in je lichaam. Je wilt genieten van het leven, van de nutteloze momenten én zelfs de nuttige momenten, maar er is een kramp op álles, je geniet eigenlijk maar weinig, want alles is een means to an end: het nut dat het heeft. Een vriendschap heeft nut en daarom onderhoudt je de vriendschap, maar geniet je echt van het contact? Seks is gezond en goed voor de relatie, dus laten we het vooral doen, en natuurlijk geniet je er dan ook nog wel van, maar de beweegreden vind ik dubieus. Met je kind een tekening maken, reuze-leuk, maar vooral goed voor háár, en fijn om op zo'n vredige manier de avond door te komen. Ik moet werken, ik moet schrijven, ik moet mijn website bijwerken, want dat heeft: nut!
Het is die onderliggende nuts-factor die mij dwarszit. Iets dat alles in mijn geest op een weegschaal legt. Als alleen dat stemmetje, die weegschaal, nou eens zou verdwijnen.....
Gelukkig, dat gebeurt ook! Vooral als je een paar uur op het strand bent en eens goed luistert naar het geluid van de golven. Als de zon je in een roesje heeft getoverd waardoor alles ineens prima is. We hoeven niet meer ergens op tijd te zijn. We kunnen ook lekker hier wat eten. Het maakt niet uit wat er allemaal op het werk gebeurt. Alles maakt sowieso niet zoveel uit.
Bijzonder dat zo'n tijdje in de natuur -want andere natuurervaringen kunnen het ook doen- alles relatief maakt. Het is alsof je brein even is losgeweekt van de structuur die het had aangenomen in onze cultuur en alle illusoire overtuigingen die we onszelf hebben aangepraat in interactie met andere mensen, kan loslaten. Het brein heeft weer zijn natuurlijke staat van zijn gevoeld. Ons lichaam is uiteraard ontstaan in harmonie met de natuur: we zijn gebouwd om helemaal in sync te kunnen zijn met de verschijnselen van de natuur - die niets van ons wil, die ons niet aanspoort tot taken verrichten of dingen over onszelf geloven. In de stralende zon met de kalmerende ruis van de zee raken mijn gedachten verdoofd en als ik dan nog mijn todo-lijst probeer te prevelen, lijkt het alsof de zon met al haar stralen mij aan het uitlachen is. Ik schaam me dan voor mijn gekkigheid.
Gewoon zijn, zonder gedachten, past beter als je omringd bent door natuur.
En dan is het een kwestie van deze grondtoestand meebrengen terug naar huis. En de dingen oppakken omdat je er zín in hebt.
コメント